De wind waait hard, de temperatuur ligt rond het vriespunt
en de miezer daalt neer op je gezicht. Het is half 10 op een zaterdagochtend
als je de bal rond de middenlijn krijgt aangespeeld. Je natte, net te lange
haar hangt voor je ogen. Op intuïtie weet je de eerste tegenstander als een ballerina
te ontwijken. Maar de tweede tegenstander, dat dikkertje die jij aan het begin
van de wedstrijd nog stond uit te lachen, beukt je omver zonder dat de scheids
fluit voor een overtreding. Je had een mooie aanval kunnen opzetten en
misschien wel een doelpunt kunnen maken. Maar in tegenstelling tot een
doelpunt, lig je verslagen op de koude grond.
De miezer komt nog net iets harder uit de lucht vallen. Je probeert
op te staan, maar je voelt dat je schouder pijn doet van de val. Je vieze shirt
plakt tegen je borstkas en de modder druipt langs je handen terug het drassige veld in. En dan kijk je naar de zijlijn. Daar staan ze. Diegene die
er door weer en wind zijn. Vaak hebben ze niet eens iets met het spelletje. Ze
komen gewoon kijken naar jou. Hun hele zaterdagochtend wordt opgeofferd. Ze
konden uitslapen. Samen ontbijten. Een dagje winkelen. Maar dat wilde ze niet,
want jij moest voetballen. En daar zijn ze altijd bij.
Laat het nu weer een zaterdag zijn. Het maakt niet uit welke
sport je beoefent; elke keer staan ze er voor jou. Je vader of je moeder,
of allebei. Even vergeten zij de wereld om zich heen. Voor heel even maakt het
ze niets meer uit dat er een onzinnige oorlog wordt gevoerd tussen
verschillende religies die allemaal, vanuit hun grondbeginselen, pleiten voor vrede
en saamhorigheid. Heel even genieten ze van hun trots. Hun kind.
Dus als je dit leest, denk even terug aan die tijd dat je terneergeslagen
op de grond lag. Gevolgd door het moment dat je naar de zijlijn keek en dacht
dat je eigenlijk niet meer verder kon. Om vervolgens die veelzeggende, simpele
en tegelijk geruststellende blik van je ouders te zien; je kunt het. En hup,
daar ging je weer.
Een ode aan de ouders.